De Patsers

19 November 2017



Ondanks onaflosbare schuld aan de bank voel me meestal reusachtig rijk. Dat komt doordat

1) ik als kind heel erg rijk was. De facto was ik zelfs de rijkste van de hele streek. Mijn ouders bezaten vastgoederen in de meest prestigieuze oorden, zoals Cannes of Méribel. De onvaste goederen waren ook niet te versmaden: twee old timer vliegtuigen, een eigen landingsbaan, half olympisch zwembad, jacht… U get ze picture. In het verder armzalige kolenmijnenmilieu waarin ik me bevond geen sinecure (eufemisme voor: ik werd er om gepest). Wanner mijn vader mij naar school bracht moest hij mij om de hoek afzetten, want als de arme kindjes de Porsche zagen was het schoolplein te klein. Dat gevoel van rijkdom is in me gaan zitten. “Eens een rijk kind altijd een rijk kind” zoiets.

2) ik verschrikkelijk arm ben geweest. De jaren dat ik volwassen werd had ik letterlijk 0 cent in bezit. 0 als in: nul. Ik liep in lompen, sliep bij vrienden, in kraakpanden, verlaten zinkende scheepjes of opgerold in een zeil aan de kant van de gracht. Voedsel vergaarde ik op de markt, in de hopen weggegooide groente en fruit. Marktlui vonden dat niet leuk, dat ik gratis van hun koopwaar snoepte. Ze hadden liever dat ik het had gekocht. Maar zoals gezegd: 0 cent, dus. Eentje (een reus van een vent) probeerde me eens te vermoorden door een watermeloen op mijn hoofd stuk te slaan. Ik bukte op tijd.

Inmiddels heb ik een baan. Het gros van mijn vrienden niet. Dat is dan gelijk 3).

Afgelopen jaar gebeurde iets dat mijn zalige rijkgevoel genadeloos ondermijnde. Vlakbij mijn huis werd een blik patsers van hebikjoudaar opengetrokken. Échte patsers. Met patsersspullen en patsersmanieren. Porsches? Hahaha, nee. Jaguars. SUV’s. Één Jaguar voor de man, en één SUV voor de vrouw. De garage die ze bij hun appartementen meekregen, en die de gemeente inzette als wisselgeld voor de honderd parkeerplaatsen die sneuvelden voor het bouwen van dat monster, bleek, FOKKING TOLD YOU SO, al gauw tjokvol, want berekend op één auto per woning.

De buurt hoort bij Amsterdam centrum, druk is het altijd wel geweest. Ik woon hier al 34 jaar, dus op enige hoogte van wat er speelt ben ik. Dankzij Jan Schaefer is het een prima gemengd zooitje, met voor hoofdstedenvandewestersewereldbegrippen nog best veel armoedzaaiers. Maar toen op het omvangrijke fabrieksterrein een heel complex koopflats à minimaal een half miljoen de unit werd opgeleverd, namen de patsers BEZIT VAN DE BUURT.

Naast het heuse parkeerprobleem waarmee de Indianen geconfronteerd werden, en het verblind worden door de wanstaltige blingbling van de gevels (full blown goud- of zilverkleurig, om en om) stuitte je opeens, bij het krieken van de dag, in het buurtparkje waar tot dan toe enkel kettingrokende, in thuisbroek en parka's gestoken sloebers hun lelijke-hondenkransjes hielden, op groepen DIL (dames in lycra) in hun dertig, fanatiek sportcommando’s schreeuwend. Hun mannen, vijftigers (dat moet het fenomeen “trophy wives” zijn waar ik over gelezen heb), prefereren het zwemmen in mijn waterplein. Ook schreeuwend. Ook bij het krieken van de dag. Vooral op zondagochtend en andere zeldzame momenten wanneer de snelweg op het water voor een paar uurtjes stil is gevallen. Ze práten ook tegen mij: “Kom toch mee zwemmen!” Zwemmen in de gracht doe ik echter al 30 jaar niet meer. Ik was de bloody pionier van het zwemmen in de gracht (en ik deed het poedelnaakt, doe mij dat na bitches). Maar daar hou je wel mee op als je zo lang als ik op of aan die vieze smurrie woont. Praten tegen mij als ik rustig op mijn platje de zondageditie van de krant zit te lezen, mijn kat zit te aaien, of al dan niet stoned voor me uit zit te staren, moet je al helemaal niet doen. Dat spreekt voor zich.

Hun precious kinderen: de hel. Ik weet niet waar ze tot dan toe gevangen gehouden zijn, maar bij het zien van al dat moois konden ze hun lol niet op. Dus struinen ze onafgebroken rond met hun bootjes op uitgerekend míjn gedeelte van de gracht, want spelen is nu eenmaal leuker niet al te dichtbij huis, zeker als je daarbij urenlang op de top van je longen moet gillen.

Mijn buurt is stuk. De patsers hebben het gedaan. Denkbeeldig bedeel ik quasi nonchalant flinke krassen toe aan de Jaguars. Ze doen er goed aan om niet al te dichtbij te parkeren. Als dat geen karma is.

- Aanraders -