Foute architectuur

17 Januari 2012



De afgelopen tijd wordt er in de media sterk afgegeven op de bebouwing op de Oostelijke eilanden. Ronald Hooft doet dat naar hartenlust in zijn rubriek over architectuur in het Parool van 23 december 2011, Herman Wals valt hem bij op D66blog. Jaren heb ik, net als zij, de monstruositeit van de kanariegele balkons in de Czaar Peterstraat verfoeid, of die van de zwembadblauwe kunststofpanelen. Maar vandaag op mijnheer Oud Zeikwijfs en mijn zondagse wandeling door Oostenburg, moest ik erkennen: ik ben niet zo faliekant meer tegen Schaefferiaanse bouw.


Een jonge man komt luid zingend op zijn racefiets aan. Hij pakt haar bij de stang en zet haar nog even luid zingend binnen. Hij heeft een kale kop en een lichtblauw trainingspak aan. Hij woont op Wittenburg in een van de door bovenstaande heren aangeklaagde panden. Schaefferiaanse bouw. Die (ik citeer uit bovenstaand blog) “de ziel uit een aantal volksbuurten weggeslagen heeft en wel door
(1) zich niets aan te trekken van de stedenbouwkundige structuur van die buurten,
(2) woonblokken van povere architectonische kwaliteit neer te zetten,
(3) waarvan de doodse plinten een levendig straatbeeld onmogelijk maken en
(4) de traditionele menging met kleinschalige bedrijvigheid te vervangen door monofunctionele woonbuurten.”
Daar zit wat in, heer Wals, dat is zo. Maar toch. Na 30 jaar op de Eilanden te hebben gewoond, en zelfs de geboorte van enkele van de verfoeide panden zich te hebben zien voltrekken, na in woningen van verschillende pluimages te hebben vertoeft, na te hebben ervaren hoe prettig wonen het in de Schaefferiaanse huizen is, kan ik hun beider afkeer voor de die bebouwing niet meer delen: het woonblok uit de vroege jaren '80 aan de Poolstraat, de drie torentjes uit dezelfde periode aan het Waaigat, de jaren '70 rijtjes op Kattenburg met doorlopende balkons met uitzicht op “de Vaart” (de Kattenburgervaart). Ja, ze zijn met minimale middelen gebouwd, ja het is kunststof kozijnen en systeemplafonds wat de klok slaat. Maar de jongen op de racefiets zit er niet mee. Het zijn namelijk hele lekkere huizen om in te wonen.

Iets wat je niet kan zeggen van alle lievelingetjes van bovenstaande heren. Laten we wat voorbeelden noemen:

– De koopwoningenkolos uit de jaren nul, die diep steekt in het “Baaitje van Frankfurther” ten noorden van de Ezelsbrug: nauwelijks balkons, waar het Schaefferiaanse gebouw ernaast enorme raampartijen en terrasjes heeft bij elk appartement.

– Het zojuist gerenoveerde Oostenburgcomplex uit het jaar 1874: de woningen liggen gezonken tussen de tanden van een bakstenen kam, op plekken die de zon nooit bereikt.

– Op Wittenburg staat er een architectonisch juweel: het Vierwindenhuis. En toch hebben bewoners aan de waterkant geen goed zicht op de mooie gracht, en liggen de vrijstaande huizen op de nok in elkaars schaduw.

– Uit het verslag van een bezichtiging op Oostenburg in de rubriek Eigen huis (Parool) op 9 december, blijkt het in tenminste één van de de stokpaardjes van de architectuurliefhebbers helemaal niet zo geweldig wonen. Ik citeer: “Alle slaapkamers zitten aan de galerij. Dat betekent dat je 's nachts alles wat in de hal gebeurt, feilloos kunt volgen.[...] Groot nadeel van de slaapkamer aan deze zijde is dat je het raam niet open kunt doen en je kamer dus niet goed kunt luchten.” Sic . Daar zijn wel veel balkons te zien, maar die zijn zo onpraktisch minuscuul dat niemand er ooit zit. Ze ontnemen bovendien het zonlicht van alle woonkamers.

Kortom: uiterlijk vs wooncomfort. Een strijd die wat mij betreft niet over de rug van de Schaefferiaanse bouw op de Oostelijke Eilanden mag gaan: die stijl zou met een beetje goede wil heel erg in kunnen zijn. Vintage jaren '80-bouw.





Op AT5 gepubliceerd.

- Aanraders -